Inleiding
Jaarlijks wordt in Nederland bij ongeveer 15.000 vrouwen de diagnose mammacarcinoom gesteld. Bij 15 tot 20 procent van de invasieve mammacarcinomen is de tumor HER2-positief, hetgeen de prognose ongunstig beïnvloedt. Door het toevoegen van trastuzumab, trastuzumabemtansine (T-DM1), pertuzumab en tucatinib aan de behandeling is de overleving van patiënten met een gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom significant verbeterd.1-4 In de te bespreken DESTINY-Breast03-studie wordt de meerwaarde onderzocht van palliatieve behandeling met trastuzumabderuxtecan (T-DXd) bij patiënten met een HER2-positief mammacarcinoom na eerdere behandeling met trastuzumab en een taxaan.5
Trastuzumab-deruxtecan (T-DXd of DS-8201) is een antilichaam-geneesmiddel-conjugaat (ADC) bestaande uit het antilichaam trastuzumab (T), dat gekoppeld is aan de cytotoxische stof deruxtecan (DXd). DXd is een derivaat van een exatecan, een topo-isomerase I-remmer. T-DXd bindt aan de HER2-receptor, waarna het middel in de HER2-positieve cel wordt opgenomen en deruxtecan vervolgens in de cel en lokaal aan omringend weefsel wordt vrijgegeven. Het voordeel van dit (werkings)mechanisme is dat gezonde cellen minder worden blootgesteld aan de chemotherapie, waardoor bijwerkingen worden beperkt. De ratio DXd per antilichaam bedraagt 8. Dat wil zeggen dat er 8 moleculen DXd aan één trastuzumabantilichaam zijn gekoppeld. De toepassing van T-DXd bij patiënten met gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom is eerder bestudeerd in de DESTINY-Breast01-studie, een éénarmige studie bij 184 uitgebreid voorbehandelde patiënten (mediaan 6 lijnen eerdere behandeling).6 In deze studie was het responspercentage 60,9 procent met een mediane responsduur van 14,8 maanden. Op basis van deze resultaten werd T-DXd voorwaardelijk door de EMA goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met een lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom na eerdere behandeling met ten minste één anti-HER2-regime.
1. Kankersoort en lijn van behandeling
In de DESTINY-Breast03-studie wordt behandeling met trastuzumab-deruxtecan (T-DXd) vergeleken met behandeling met trastuzumab-emtansine (T-DM1) bij patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom die eerder waren behandeld met ten minste trastuzumab en een taxaan voor lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte of die progressie van ziekte vertoonden binnen 6 maanden na het afronden van (neo)adjuvante therapie met ten minste trastuzumab en een taxaan.
2. Vergelijking met de referentiebehandeling in Nederland
De referentiebehandeling in de DESTINY-Breast03-studie bestaat uit trastuzumab-emtansine (T-DM1). Dit komt overeen met de behandeling zoals die ook in Nederland gegeven wordt bij patiënten met HER2-positief mammacarcinoom die al trastuzumab en een taxaan hebben gekregen voor lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte of die progressie van ziekte vertonen binnen 6 maanden na het afronden van (neo)adjuvante therapie.
3. Methode en kwaliteit van de studie
De DESTINY-Breast03-studie is een gerandomiseerde fase III-multicenterstudie voor patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom die eerder zijn behandeld met ten minste trastuzumab en een taxaan of die progressie van ziekte vertoonden binnen 6 maanden na het afronden van (neo)adjuvante therapie met ten minste trastuzumab en een taxaan.
Om voor inclusie in aanmerking te komen dienden patiënten 18 jaar of ouder te zijn en een ECOG-performancestatus van 0 of 1 te hebben. Patiënten met symptomatische hersenmetastasen, patiënten die eerder met een HER2-gericht ADC waren behandeld voor gemetastaseerde ziekte en patiënten met interstitiële longaandoeningen werden geëxcludeerd. Positieve HER2-status moest centraal bevestigd worden. Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd tussen behandeling met trastuzumab-deruxtecan 5,4 mg/kg elke 3 weken iv en trastuzumab-emtansine 3,6 mg/kg elke 3 weken iv. De randomisatie werd gestratificeerd naar hormoonreceptorstatus (positief versus negatief), eerdere behandeling met pertuzumab (ja versus nee), en voorgeschiedenis met viscerale ziekte (ja versus nee).
Dosisaanpassing en behandelonderbreking waren toegestaan. De behandeling werd gestaakt als er meer dan 2 dosisreducties nodig waren of als er een behandelonderbreking van meer dan 28 dagen nodig was. De behandeling kon ook vroegtijdig worden afgebroken op verzoek van de patiënt, bij klinische verslechtering van de conditie van de patiënt, om veiligheidsredenen of vanwege het starten van een andere oncologische behandeling.