De tijd dat overleving de enige uitkomst was die telde bij de behandeling van oncologische patiënten ligt ver achter ons. Kwaliteit van leven is tegenwoordig minstens zo belangrijk. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van gevalideerde vragenlijsten die allerlei aspecten van de kwaliteit van leven van de patiënt in kaart kunnen brengen. Sommige van deze PROMs zijn kort en geven snel een algemene indruk van de lichamelijke en mentale gezondheid van de patiënt (bijvoorbeeld PROMIS-10), andere zijn uitgebreider en toegespitst op patiënten met een specifieke aandoening (bijvoorbeeld EORTC QLQ-BR45 bij borstkanker).
Het systematisch gebruik van PROMs vond aanvankelijk vooral plaats in het kader van wetenschappelijke studies. Fabrikanten van nieuwe oncologische geneesmiddelen, bijvoorbeeld, willen niet alleen meer weten welk effect hun medicijn heeft op de overleving van de patiënt maar ook hoe de kwaliteit van leven van de patiënt zich ontwikkelt onder invloed van de behandeling. Daarbij hopen zij uiteraard dat hun nieuwe behandeling zich gunstig onderscheidt van de concurrenten. Een andere manier om kwaliteit-van-levenmetingen in te zetten in het wetenschappelijk onderzoek is het gebruik ervan in een (nationaal) register. Dit betreft patiënten die zich weliswaar expliciet voor deelname aan het register hebben aangemeld maar die meestal volgens reguliere zorg zijn behandeld. Voorbeelden daarvan in Nederland zijn PLCRC (colorectaalcarcinoom), PACAP (pancreascarcinoom) en POCOP (maag- en slokdarmcarcinoom).
‘We willen op basis van real world-cohorten de zorg evalueren en waar mogelijk verbeteren’, vertelt prof dr. Hanneke van Laarhoven, mede-initiatiefnemer en -coördinator van zowel POCOP als PACAP. ‘Kwaliteit van leven is daarbij uiteraard een belangrijke uitkomst. Enerzijds willen we graag weten hoe deze zich ontwikkelt in verschillende stadia van ziekte en onder invloed van diverse behandelopties. Anderzijds willen we graag kunnen voorspellen wat de invloed is van de kwaliteit van leven bij aanvang van de behandeling op de uitkomst van de behandeling, dus op de overleving. Het laatste lukt al aardig, ook op het niveau van de individuele patiënt.
Voorspellingen doen over het verloop van de kwaliteit van leven onder invloed van de behandeling A versus behandeling B lukt wel al op groepsniveau maar een predictie op het niveau van de individuele patiënt op basis van onze huidige gegevens en kennis is vooralsnog lastig.’
Zorgverleners moeten eerst leren omgaan met de uitkomsten van een PROM
Individuele verschillen
Een volgende stap is het op grote schaal meten van kwaliteit van leven in de reguliere zorg. Oncologisch chirurg dr. Stéphanie Breukink is er een groot voorstander van. ‘Tijdens mijn promotieonderzoek naar laparoscopische chirurgie bij rectumcarcinoom kwam ik er al snel achter dat patiënten sterk kunnen verschillen in hoe zij de minder “harde” uitkomsten van de ingreep ervaren. Waar bijvoorbeeld de ene patiënt verminderd seksueel functioneren een ernstige aantasting van de kwaliteit van leven vond, had een ander er weinig moeite mee. Dat betekent dat je in geval van keuze uit verschillende behandelopties eerst aan de patiënt moet uitleggen hoe elke optie de verschillende aspecten van kwaliteit van leven kan beïnvloeden. Dat leg je naast de aspecten van de kwaliteit van leven die voor de patiënt het zwaarst wegen en dan maak je samen een keuze. Dat kan betekenen dat je kiest voor een behandeling met een iets grotere kans op terugkeer van de ziekte maar ook een grotere kans op behoud van een voor die patiënt belangrijk aspect van de kwaliteit van leven. Daarnaast geeft het meten van de kwaliteit van leven de behandelaar een veel beter inzicht in hoe de patiënt de uitkomsten van een behandeling ervaart. Een bepaalde bijwerking kan in de studies “mild” blijken te zijn, voor een individuele patiënt kan dit toch een ernstige beperking in het dagelijks leven betekenen.’